Mhihihihihi - Herman Koch

Een voorproefje:

Voor Amalia

1

ZE ZAG HEM opnieuw bij het ontbijt. Eigenlijk had ze niet verwacht dat hij in hetzelfde hotel zou verblijven. Hij droeg een zonnebril en een zwart t-shirt met korte mouwen. Hij was zojuist teruggekeerd van het buff et en besmeerde het puntje van een croissant met boter. Ze keek naar zijn onderarmen, die buitensporig behaard waren. Een groot zwart horloge met zwarte band sierde zijn pols. Hij, op zijn beurt, staarde tijdens het besmeren van de croissant in gedachten verzonken naar buiten, naar het op dit uur van de dag altijd doodstille wateroppervlak met de vissersbootjes. De vorige middag was hij voor het terras van het hotel zomaar ineens uit een wit jeepje gestapt en naar binnen gelopen. De paar gasten die er hun aperitief zaten te drinken hadden hun glazen neergezet en elkaar aangestoten. Ook Miriam herkende hem onmiddellijk. Ondanks, of juist dankzij het baseballpetje, het gebloemde overhemd met korte mouwen, de korte sportbroek, de witte Nike-sneakers en de zonnebril was er geen twijfel mogelijk.

Misschien denkt hij dat hij zo niet opvalt, had Miriam gedacht. Of misschien denkt hij dat wel helemaal niet.

Het witte jeepje was ondertussen met draaiende motor voor het terras blijven staan. Een jongen met drie ringetjes in een oorlel en met het soort natkrullende haar alsof het net onder de douche vandaan kwam trommelde met zijn vingers op het stuur. Verder naar achteren, voorbij de palmen op de paseo marítimo, maakte het pontje naar het natuurgebied aan de overzijde van de Guadalquivir zich los van de steiger en laveerde pruttelend tussen de dobberende vissersbootjes door.

Al na een paar minuten kwam hij weer naar buiten. Hij liep naar het lage stenen muurtje dat de paseo marítimo van het strand scheidde en keek uit over de zee, daarna draaide hij zich om en monsterde de voorgevel van het hotel. Terwijl hij terugliep naar het jeepje riep hij iets onverstaanbaars naar de jongen met de drie oorringetjes.

Miriam keek naar zijn behaarde benen in de witte sportschoenen. Geen sokken. De meeste mannen zagen er belachelijk uit in korte broek, terwijl ze zelf waarschijnlijk dachten dat het ze jonger en vlotter maakte, maar bij hem kreeg het door de pluizige plukjes haar, die aan alle kanten als struikgewas uit zijn kuiten sprongen, bijna iets vertederends. Miriam dacht aan Ben, haar echtgenoot thuis in Amsterdam, die nooit een korte broek aantrok. Dat was weer het andere uiterste, maar diep in haar hart was ze hem er dankbaar voor.

Het volgende ogenblik liet hij zich in de passagiersstoel zakken, de jongen gaf vol gas en het jeepje verdween in de richting van het oude stadscentrum. De hotelgasten op het terras bogen zich naar elkaar toe en hervatten hun conversatie. Afgekeurd, had Miriam gedacht, terwijl ze het laatste bodempje van haar gin-tonic achteroversloeg. Jammer, dacht ze meteen daarna.

Maar vanochtend zat hij toch hier aan de ontbijttafel een croissantje te smeren. Kennelijk waren de andere hotels van Sanlúcar de Barrameda hem nog minder bevallen dan het Reina Cristina. Evenals de gasten gisteren op het terras deed iedereen zijn uiterste best om net te doen of hij er helemaal niet zat. Terwijl ze hun gekookte eitjes pelden en hun glaasjes jus d’orange aan hun lippen zetten keken ze alle kanten op, maar niet naar zijn tafeltje. Verder was het of iedereen zachter, gedempter praatte dan gisteren toen hij er nog niet was.

Zelf leek hij ook zijn best te doen niemand recht aan te kijken. Natuurlijk was daar al de zonnebril, die het onmogelijk maakte zijn ogen te zien, maar het zat hem ook in zijn lichaamshouding — iets tussen gemak en ongemak in, alsof hij zich er goed van bewust was dat hij overál de aandacht trok, maar zich tegelijkertijd niet wilde laten kennen — alsof hij de hoop op een normaal, anoniem leven zonder herkenning nog altijd niet had opgegeven.

Toen hij zijn croissantje op had kwam hij overeind en liep langzaam naar de verste hoek van de ontbijtzaal, waar Juan, de enige ober die tijdens het buff et aanwezig was, op speciaal verzoek eieren bakte op een hete plaat. Door de altijd glimlachende Juan, die de in een niet zuinige scheut olijfolie sputterende eieren met een spatel op je bord schepte, kreeg het ontbijtbuffet een persoonlijk accent. Zoals zij het later aan haar beste vriendin Laura zou vertellen (en nog weer veel later aan Anabel, haar lerares Spaans in Amsterdam), handelde ze in een impuls. Ja, volkomen impulsief stond ze op, begaf zich eerst halfslachtig in de richting van de buff ettafel, bleef daar een paar seconden staan aarzelen alsof ze iets zocht tussen de mandjes met harde, witte bolletjes en de schalen met kaas en vleeswaren, en liep vervolgens in één rechte lijn naar de bakplaat met de eieren.

Het impulsieve van haar actie werd onderstreept door het feit dat ze niet eerder in de zes dagen die ze inmiddels in het Reina Cristina verbleef een gebakken ei had besteld. Sterker nog, ook thuis in Amsterdam behoorde het gebakken ei niet tot haar favoriete gerechten; ze maakte ze wel met veel liefde klaar voor de leden van haar gezin (haar eigen versie met ham en gesmolten kaas was door haar zoontje Alex ‘eieren à la mama’ gedoopt), maar at er zelf zelden van. Wat dacht je dan op dat moment? zou Laura later vragen, en Miriam zou antwoorden dat ze dat niet wist. Anabel vroeg op dat moment in haar verhaal nog helemaal niks — en ook later niet, trouwens. ‘¿Uno o dos?’ vroeg Juan vriendelijk.

‘Dos, por favor,’ antwoordde Miriam. Ze keek toe hoe Juan de schalen brak op de rand van de bakplaat en de inhoud naast de drie eieren deponeerde die daar al in de olie dreven. Pas daarna keek ze opzij. De nieuwe gast stond met zijn handen in de zakken van zijn korte broek. Door de zonnebril was niet goed in te schatten waar zijn ogen op gericht waren. Ze keek naar zijn strak achterovergekamde zwarte haar. Het glansde van de gel, en omdat hij een kop kleiner was dan zij kon zij boven op zijn hoofd kijken, waar de huid van zijn schedel door het haar heen schemerde.

‘Usted habla español,’ zei hij toen plotseling, zonder haar vooralsnog aan te kijken. ‘¿Pero no es española, verdad?’ Pas bij deze laatste zin draaide hij zich om, liet de zonnebril een stukje van zijn neus zakken en boog zijn hoofd zodat ze zijn ogen kon zien.

In de met de regelmaat van de klok terugkerende enquêtes in tijdschriften als Cosmopolitan, Elle en Marie Claire werden altijd de ogen genoemd bij de vraag waar je het eerst op lette bij iemand van de andere sekse. Pas veel later en ver daaronder kwamen andere zaken als lichaamsgeur, gevoel voor humor, mond, neus en uiterlijk in het algemeen aan de orde, in steeds wisselende volgorde van belangrijkheid.

‘Maar ik hoorde eerst zijn stem,’ zou Miriam later tegen Laura zeggen, ‘en pas daarna zag ik zijn ogen.’ Ze kon zich niet herinneren of de stem vaak werd genoemd in de enquêtes, maar zelf had ze op de middelbare school een vriendje gehad met wie eigenlijk niks mis was — mooie kop met lang blond haar, prachtige ogen, een zacht maar stevig lichaam en ook nog iemand met, inderdaad, gevoel voor humor — behalve zijn stem. Ruben heette hij, en wanneer hij haar lieve woordjes in het oor fl uisterde, moest zij onwillekeurig aan een achter de plint krabbelende muis denken, en als hij van veraf haar naam riep aan een over een schoolbord uitschietend krijtje. Van het begin af aan had Miriam geweten dat ze zo veel mogelijk en met volle teugen van Ruben zou genieten, maar dat ze naast zo’n stem niet oud wilde worden.

¿Pero no es española, verdad? Het was de stem die ze ook met haar ogen dicht uit duizenden zou hebben herkend. Ondanks het Spaans met het vette Amerikaanse accent was het onmiskenbaar de stem van de psychisch gestoorde garagehouder die zijn hele familie uitmoordt in The Moons of July, en natuurlijk de stem van de ijzervretende kanonneerbootkapitein uit The Sarratoga File, maar ook de stem die, onder de palmen op het strand van Pearl Harbour, de dodelijk gewonde Jodie Lamar ten huwelijk vraagt in No More Damage en die als de alcoholische berggids Joe Roscoe de verdwaalde schoolklas uit de sneeuw van de Rocky Mountains redt in Back to Base.

Met haar ogen dicht deed de stem haar aan een toastje denken dat tergend langzaam met boter wordt besmeerd, het was een stem die ergens tussen je schouderbladen ging zitten en zich daarna een weg omhoog zocht naar de eerste haartjes in je nek.

‘No, soy holandesa,’ zei ze. ‘I mean... I am Dutch...’ Ze had er onmiddellijk spijt van dat ze zo snel op het Engels was overgeschakeld. Niet alleen omdat ze zo liet blijken dat ze wist wie hij was, maar ook omdat het was alsof ze in het Spaans een verbeterde, sexier, versie van zichzelf kon spelen, terwijl ze in het Engels gewoon een Nederlandse werd die onbeholpen Engels sprak met een Nederlands accent. ‘From Amsterdam,’ voegde ze er snel aan toe, om de schade nog enigszins te beperken.

Ze voelde een warme gloed onder haar ogen, die zich begon uit te strekken naar haar wangen. Nu niet! sprak ze zichzelf toe, hoewel ze wist dat dit het vaak alleen maar erger maakte, zoals het proberen te onderdrukken van een giechel op een begrafenis. Het snelle blozen was haar grootste handicap, hoewel dit haar volgens Ben nog altijd ‘iets meisjesachtigs’ gaf op haar vijfenveertigste. Vanuit haar ooghoeken zag ze hoe Juan de drie eieren op een bord schepte. Iemand moest nu snel nog iets zeggen, al wist zij niet goed wie.

‘Right,’ zei hij. Over de rand van zijn zonnebril keek hij haar aan en schonk haar een glimlach die ze al ontelbare keren eerder had gezien. Omdat hij kleiner was dan zij en zijn pupillen naar boven moest richten, zag ze veel oogwit, dacht ze eerst, maar toen realiseerde ze zich dat er in zijn laatste fi lms ook al veel oogwit onder de pupillen zichtbaar was geweest. Soms was het zelfs of de pupillen boven op het oogwit dreven en bij vlagen onder zijn zo karakteristieke zware oogleden werden weggeduwd. Dit teveel aan oogwit was niet zelden een symptoom van drankmisbruik, zo wist Miriam, en helemaal wit was het ook al niet meer, maar tegelijkertijd wist ze dat zij haar hele leven in deze ogen zou kunnen blijven kijken.

Met zijn linkerhand pakte hij het bord eieren aan, terwijl hij zijn rechterhand naar haar uitstak.

‘Bruce Kennedy,’ zei hij.

I know, had ze bijna gezegd, maar slikte dit nog net in. Zijn hand voelde precies zo aan als zij hem zich had voorgesteld. Ruw en zacht en stevig, en groter dan je bij zijn postuur zou verwachten. ‘Miriam,’ zei ze. ‘Miriam Wenger.’

2

OP HET STRAND drapeerde ze haar handdoek in de ligstoel, haalde haar boek uit haar tas en ging zitten. Ze schopte haar slippers uit en zette haar zonnebril op haar voorhoofd. Met samengeknepen ogen tuurde ze naar de overkant van de Guadalquivir, waar een minuscule Land Rover een eindeloze stofwolk achter zich aan trok. Verder was er geen beweging, geen zeil, geen uitvarend vissersbootje, alleen links aan de horizon, ver voorbij de plaats waar de rivier in open zee uitmondde, lag een olietanker te trillen in de wazige lucht. Het was niet te zien of hij bewoog of stil lag, en misschien had hij er gisteren ook al gelegen. Ze zette haar mobieltje aan. Na een paar tellen klonken er kort achter elkaar drie piepjes. Het eerste bericht was een sms’je van Laura. Hier regent het lekker hard. Kus. L. Miriam drukte op antwoord en toetste Hier niet. Liefs. M. Ze las de tekst over en overwoog er nog iets aan toe te voegen. Weet je wie hier ook is? Ze schudde haar hoofd, het was nog te vroeg. Ze drukte op verzenden en luisterde toen haar voicemail af. ‘... Miriam...’ klonk na een pauze van zeker vijf seconden de stem van haar moeder, en toen, na opnieuw een pauze, nog een keer: ‘... Miriam...’ Haar moeder behoorde tot de generatie voor wie de mobiele telefonie een uitvinding was uit een toekomst waarop zij niet had gerekend dat ze hem nog zou moeten meemaken. Dat een in Arnhem gedraaid nummer haar rechtstreeks in verbinding kon stellen met haar dochter aan de Spaanse zuidwestkust kon zij misschien net bevatten, maar dat er vervolgens door een onbekende mevrouw met een totaal andere stem dan haar dochter werd meegedeeld dat zij een boodschap mocht achterlaten, ging haar voorstellingsvermogen te boven.

Wanneer Miriam aan het begin van zo’n boodschap een stilte hoorde, wist zij meteen wie het was. Vaak sprak haar moeder niets in, en hoorde Miriam alleen een tegen haar vader geuite verzuchting als ‘Ze is er niet...’ of een wanhopig ‘Doorgeschakeld?’, waarna de verbinding werd verbroken.

Ze rekende er dan ook niet meer op dat haar moeder na het twee keer noemen van haar dochters naam nog iets zou zeggen, en daarom schrok zij des te heviger van het vervolg. ‘Ik heb Ben gesproken, Miriam... En hij zei... hij vertelde me wat er was gebeurd...’ In de nu opnieuw intredende stilte meende Miriam op de achtergrond vaag het openen en sluiten van een deur te horen, daarna klonk onmiskenbaar haar vaders stem. Zij kon hem niet verstaan, maar het antwoord van haar moeder klonk luid en duidelijk. ‘... De krant?... In de keuken, waar zou hij anders moeten liggen?... Miriam... waar was ik?... Ja, ik weet wat er is gebeurd, en ik... ik ben geschrokken... Wil je me alsjeblieft laten horen hoe het met je is?’ Na wat ruis een paar klikken, en nog wat stommelende geluiden die erop wezen dat haar moeder in eerste instantie kennelijk was vergeten dat je ook na het inspreken van een bericht de verbinding dient te verbreken, klonk de heldere vrouwenstem van de voicemailservice die het volgende bericht aankondigde.

‘Met mij,’ hoorde ze de stem van Ben. ‘Ik bel alleen even om te horen hoe het met je gaat... En omdat we sinds eergisteren niets meer van je hebben vernomen. Ik bedoel, ik wil je uiteraard nergens toe dwingen, maar voor de kinderen is het een beetje raar om niets van je te horen... Ik probeer zo normaal mogelijk te doen, en Alex doet stoer en vraagt niet eens naar je... Maar voor Sarah is het anders, ik bedoel, ze is zés, Miriam... Ze vraagt wanneer je terugkomt, en voor haar is zondag nog heel ver weg, ook al is het vandaag al woensdag... Nogmaals, voel je nergens toe verplicht, het gaat niet om mij... Nou, ik hoop dat je het fi jn hebt, en dat je goed uitrust... Dag, tot gauw...’ Omdat ze bang was dat haar moeder een tweede poging zou wagen zette Miriam haar mobieltje uit. Terwijl ze zo hard mogelijk in haar onderlip beet, staarde ze gedurende een volle minuut uit over de rimpelloze zee, maar het lukte haar niet om de twee berichten met behulp van het uitzicht te verdringen. Ze herinnerde zich dat van vroeger, dat ze tijdens haar eerste vakanties alleen of met een vriendin soms vanuit een telefooncel op een kade in een of ander zuidelijk vissersplaatsje naar huis belde, en dat het na het horen van de stemmen en de verhalen van haar ouders wel een paar uur duurde voordat ze weer net zo ver weg was als voor het telefoongesprek.

Ze stond op, trok haar blouse uit en liep naar de zee. Pas toen ze een vijftigtal meter de baai in was gezwommen draaide ze zich om en keek naar het strand. De ligstoel waar zij de voicemailberichten had afgeluisterd stond er klein en verlaten bij, er waren verder alleen een paar jongens aan het volleyballen bij het net naast de aanlegplaats van het pontje, en ook de terrassen op de paseo marítimo waren goeddeels leeg. Het was vooral het dwingende karakter van de berichten dat haar nu hardop deed vloeken. Ze dook onder water en toen ze weer bovenkwam trok ze aan haar koude haar, drukte het met kracht tegen haar oren en vloekte daarna nog een keer. Wil je me alsjeblieft laten horen hoe het met je is? ‘Nee!’ zei Miriam luid. ‘Dat wil ik helemaal niet!’ Met het stijgen der jaren was er een zweem van vals melodrama in haar moeders stem geslopen, iets huilerigs en verongelijkts, alsof er een onrecht moest worden goedgemaakt waarover alleen fl uisterend, met neergeslagen ogen, kon worden gesproken. ‘Misschien ben ik gewoon te veel,’ had ze een paar jaar geleden gezegd naar aanleiding van de planning voor de kerstdagen. Dat was bij de gelegenheid dat Miriam met lood in de schoenen had aangekondigd dat ze dit jaar voor één keer met Ben en de kinderen naar de Canarische Eilanden zou gaan, en dat ze dus niet traditiegetrouw op tweede kerstdag in Arnhem zouden komen eten.

Ze probeerde rustig te ademen, terwijl ze met trage, brede slagen terugzwom naar het strand. Ik weet wat er is gebeurd. Ze vervloekte Ben, die tegenover zijn schoonmoeder zijn mond voorbij had gepraat; of misschien had hij zijn mond wel helemaal niet voorbijgepraat en was het een weloverwogen keuze geweest haar moeder bij de recente ontwikkelingen te betrekken. In gedachten hoorde ze zijn stem. Het was bovenal een redelijke stem, zoals altijd. Een stem die je niets kon verwijten. Voel je nergens toe verplicht, had de stem gezegd — hij had niet beschuldigend geklonken, eerder verdrietig en al bij voorbaat berustend in mogelijke tegenslag. Nee, de stem trof geen blaam. De stem behoorde toe aan iemand die met de mensen alleen het goede voorhad. Onder het afdrogen vloekte ze nog een paar keer luid. Ze voelde zich leeg en hongerig en uitgeput, als na een lange vliegreis met meerdere tussenstops. De goedheid van haar echtgenoot was zijn grootste kracht, en tegelijkertijd zijn grootste zwakte. Toen ze dit inzicht een keer tegenover Laura had proberen te verwoorden, had deze haar lange tijd aangekeken en daarna gezegd dat meerdere vrouwen een moord zouden doen voor een man op wie je zo voor de volle honderd procent kon vertrouwen als op Ben. Vervolgens had ze al zijn deugden en aantrekkelijke kanten opgesomd, maar Miriam kreeg steeds meer het gevoel alsof Laura een bepaalde voordelige hypo- theekvorm zat aan te prijzen, zo een waarbij je niet hoeft af te lossen en alleen rente betaalt.

‘Ik zou soms alleen willen dat hij wat slechter was,’ had Miriam gezegd toen haar vriendin ten slotte was uitgesproken.

v DIE MIDDAG AT ze een eenvoudige lunch op het terras van El Bigote aan de paseo marítimo. Ze dacht aan Bruce Kennedy. Aan het moment waarop hij zijn zonnebril weer op zijn plaats had geschoven en met zijn drie eieren terug naar zijn tafeltje was gelopen — maar niet dan nadat hij haar had gevraagd hoe lang ze nog in Sanlúcar bleef. Een dag of wat, had Miriam geantwoord. In het Engels klonk het nog vager dan in het Nederlands (‘Oh, a couple of days...’), heel anders in elk geval dan ‘Tot aanstaande zondag, want dan zit mijn weekje alleen, zonder mijn man en mijn twee kinderen, er alweer op’. Waarop Bruce Kennedy haar een van zijn van het witte doek bekende grijnzen toewierp en met de licht ironische ondertoon die zo ongeveer zijn handelsmerk was geworden zei dat ze elkaar dan vast nog wel zouden tegenkomen. ‘Then I’m sure we’ll meet again.’

Ook de zin zelf leek uit een fi lm afkomstig — en misschien was dat ook wel zo, had Miriam heel even gedacht. Misschien was het een soort test, en werd zij geacht het bijbehorende antwoord te geven. Maar toen kreeg hij het bord met zijn drie gebakken eieren overhandigd. Vlak voordat hij haar defi nitief de rug toekeerde had hij er nog ‘That would be nice’ aan toegevoegd. Omdat hij zijn zonnebril alweer voor zijn ogen had, kon zij niet zien waar hij naar keek. Doorgaans keken mannen je dan eerst ‘veelbetekenend’ in de ogen, om hun blik vervolgens in etappes te laten zakken. Via neus, mond en hals keerden de meesten terug bij je ogen voor nog een tweede ‘veelbetekenende’ blik. Er waren er die nog verder naar beneden gingen, met pauzes bij bor- sten, buik en benen, om pas via de voeten weer op hun dooie gemak naar boven te kruipen. Soms zeiden ze nog iets, maar de meesten vonden dit niet nodig. Ik zou je graag binnenkort, of desnoods nu meteen, in het echt uitkleden, diende je in hun ogen te lezen — en wanneer je je blik niet afwendde, ze misschien zelfs aanmoedigde met een glimlach, sprong het sein vanzelf op groen naar het uitkleden zelf. Er kon nog iets worden gegeten of gedronken, mogelijk zou er bij een glas wijn en een pastagerecht nog wat vrijblijvend over gemeenschappelijke interesses en achtergronden worden gebabbeld, maar vanaf dat moment was alles slechts uitstel.

Voordat zij met Bernhard Wenger was getrouwd had Miriam de jongens en mannen in alle soorten en varianten leren kennen. Uit nieuwsgierigheid moedigde ze ze zo vaak en zo veel mogelijk aan om het niet bij veelbetekenende blikken te laten. Ja, ze had ze allemaal wel een keer gehad, de ‘verlegen’ praters met hun eindeloze gelul over zichzelf, de ‘leuke’ en ‘interessante’ mannen die er geen doekjes om wonden dat de vrouwen hun bij bosjes kwamen aanwaaien, en dat je dankbaar moest zijn dat je een keer van hun diensten gebruik mocht maken, de gespierde en overvloedige zweters die binnen een minuut klaarkwamen en je vervolgens probeerden wijs te maken dat dit ‘echt de eerste keer’ was dat zoiets gebeurde. Het ergst waren de werkers en de zwoegers, mannen die in de Cosmopolitan hadden gelezen wat vrouwen ‘lekker’ vinden, die een bed of een matras als hun natuurlijke werkplek beschouwden en met je lichaam aan de slag gingen of het een huis was dat in zijn geheel vertimmerd moest worden.

Maar Bruce Kennedy had zijn zonnebril op. En hoewel zijn ogen onzichtbaar waren, kreeg ze geen moment de indruk dat hij na het uitspreken van de laatste zin haar lichaam aan een keurende blik onderwierp. Omdat ze niet zo goed wist wat ze terug moest zeggen, glimlachte ze alleen maar en knikte even. Ze had aan het oogwit achter de donkere glazen gedacht, het oogwit dat niet helemaal wit meer was.

Tegen haar gewoonte in bestelde ze nog een koffie met cognac en wandelde daarna in een rustig tempo terug naar het hotel. Ze twijfelde tussen een korte siësta op haar kamer en een duik in het zwembad. Ze liep de hoteltuin in en strekte zich uit op een ligstoel met parasol aan de rand van het zwembad, niet ver van de bar. Een ober in een wit jasje (niet Juan, maar eentje met een snor die als twee druppels water leek op Manuel uit Fawlty Towers) kwam vragen of zij iets wenste. ‘Un gin tonic,’ zei ze, waarbij ze probeerde de bestelling met een zo Spaans mogelijk accent uit te spreken. In het blauwe water speelden een paar kinderen met een knalrode opblaasinktvis. Ze haalde haar boek uit haar tas en probeerde te lezen, maar het wit van de pagina’s deed pijn aan haar ogen. Het was een boek van een Nederlandse schrijfster en iedere tweede zin begon met ‘ik’. Het lezen van Nederlandse schrijfsters in Zuid-Spanje was een vergissing, zo wist Miriam eigenlijk al sinds afgelopen zaterdag, net als het eten van stamppot rauwe andijvie bij dertig graden boven nul. Sommige dingen moesten gewoon in hun eigen land blijven — zoals de gin-tonic bijvoorbeeld, waar zij in Nederland zelden naar verlangde, maar die hier naadloos samenviel met de roerloze cactusbladeren in de hoteltuin, en, wanneer je je ogen sloot, de kinderstemmen en de kabbelende en klotsende geluiden die haar uit het zwembad kwamen aanwaaien.

OM KWART OVER zeven begon de eetzaal geleidelijk vol te lopen. Miriam had zich dit keer niet aan haar vaste ontbijttafeltje geïnstalleerd, maar aan een vierpersoonstafel bij het raam. Van daaruit had zij een schitterend uitzicht over de baai — en er stonden nog maar twee tafels tussen de hare en het laatste raamtafeltje, waar Bruce Kennedy die ochtend zijn ontbijt gebruikt had. Het beleid van het Reina Cristina ten aanzien van alleen reizende hotelgasten verschilde niet wezenlijk van dat van andere hotels in die zin dat ook Miriam op haar eerste avond aan een tafeltje achter een grote aarden pot met een metershoge vingerplant was neergezet.

’s Avonds nam Juan de drankbestellingen op. Hij moest iets hebben gezien in haar blik, iets smekends, als van een hond die voor een winkel aan een brandkraan is vastgebonden, want zonder iets te zeggen had hij haar gewenkt hem te volgen. Het nieuwe tafeltje stond dan wel niet aan het raam, maar ze zat in elk geval met haar rug tegen de muur en op een plek vanwaar zij de hele eetzaal kon overzien. Ook vanavond rekende zij op Juan.

Na die eerste vrijdag had zij alleen nog het ontbijt in het hotel gebruikt. Het was of haar alleenzijn bij daglicht minder opviel. Er kleefde iets zieligs aan iemand die in zijn eentje een warme maaltijd met meerdere gangen verorberde (en zichzelf moederziel alleen bijschonk uit een karafje wijn). Iets zieligs wat overdag minder aanwezig was, of althans minder zichtbaar leek.

De volgende dag had zij El Bigote ontdekt. Er kwamen weliswaar voornamelijk mannen, maar je kon er staande aan de bar, of aan een van de tegen de achtermuur bevestigde marmeren tafeltjes, een portie garnalen of scheermesjes in olie met knofl ook en peterselie eten. De hoopvolle blikken van de mannen ontgingen haar niet, wanneer zij haar derde biertje bestelde. Een enkeling grijnsde haar bemoedigend toe. Soms glimlachte zij terug. Maar na dat derde biertje rekende zij steevast af. Op een van de drukkere terrassen van de paseo marítimo dronk zij nog een gin-tonic, alvorens naar haar hotelkamer terug te keren. ‘Excuse me...’ Ze schrok op uit haar gepeins en staarde in het lelijke gezicht van een Deen of Zweed met een dun wittig ringbaardje. Het was de Deen (of Zweed) die, zo wist ze maar al te goed, normaal gesproken met de overige leden van zijn gezin aan deze tafel het ontbijt (en dus naar alle waarschijnlijkheid ook de avondmaaltijd) gebruikte. Achter zijn in smetteloos wit t-shirt en witte spijkerbroek gestoken lichaam ontwaarde zij de andere gezinsleden. Een vrouw met een dof en fantasieloos gezicht, en twee te lange en te dunne kinderen met verhoudingsgewijs te kleine witblonde hoofdjes op hun slierterige puberlijven. ‘I think this is our table.’ ‘Sorry?’ Miriam hield haar hoofd schuin alsof zij de Deen niet begreep. Ondertussen speurde zij de eetzaal af. Net toen zij de moed al had opgegeven dook Juan van achteren naast de tafel op. Met een paar woorden maakte hij het aanvankelijk nog lafjes tegensputterende Deense gezinshoofd duidelijk dat er vanaf vandaag een wijziging in de tafelverdeling was doorgevoerd. Nadat hij ze een paar tafels verderop had neergezet, knipoogde hij naar Miriam en informeerde wat zij wilde drinken. ‘Un whisky,’ antwoordde zij. ‘Un whisky con hielo.’ ‘En seguida, señora.’

Een whisky zou haar door de eerste fase van het alleen-eten heen trekken, zo redeneerde zij. In Spanje werden de whisky’s (en ook de gin-tonics) zeer uit de losse pols geschonken en bevatten minstens het driedubbele aan alcohol van de zuinige maatglaasjes in Nederland, waardoor zij al tijdens het voorgerecht (een salade met ansjovis) een warme glimlach op haar gezicht voelde verschijnen.

Maar het laatste raamtafeltje bleef leeg. Ook tijdens het hoofdgerecht en het dessert. Miriam bestelde nog een tweede karaf wijn en keek voor de zoveelste keer naar de deur van de eetzaal. De meeste hotelgasten zaten aan de koffie. Van het Deense gezin waren de kinderen allang van tafel gegaan, waarschijnlijk naar de aangrenzende recreatiezaal, waar een Amerikaans biljart en een paar speelautomaten stonden opgesteld. De beide ouders, die tijdens de maaltijd nog sporadisch informatie hadden uitgewisseld in hun sterk op de lachspieren werkende Scandinavische staccato-taaltje, deden er nu geheel het zwijgen toe. De man schonk zich in uit de fl es mineraalwater, terwijl zijn vrouw wat kruimels op het tafelkleed bijeenveegde. Tijdens de maaltijd hadden zij alleen mineraalwater gedronken, maar Miriam vroeg zich af of een fles wijn tot meer gespreksstof zou hebben geleid. Ze dacht aan de tijd dat zij samen met haar man samenzweerderig commentaar leverde op dit soort vreugdeloze gezinnen in hotel-eetzalen dat alleen nog via de kinderen met elkaar communiceerde. Hoe zij zich samen superieur voelden aan de zwijgzame echtparen, omdat zij elkaar wel van alles te vertellen hadden en eigenlijk nooit uitgepraat raakten — dachten ze destijds nog. Maar de laatste twee vakanties met haar gezin had zij zich voor het eerst zelf onderwerp van observatie gevoeld. Alsof de anderen op hun beurt naar ze keken en op sarcastische fluistertoon over ze spraken — dat de anderen misschien wel medelijden voelden en dat daar alle reden toe was. Juan zette het koffiekopje en het cognacglaasje voor haar neer. Zij kon zich niet herinneren dat zij koffi e of cognac had besteld, en wilde hier juist iets over zeggen toen Juan zich naar haar toe boog. ‘Hij komt niet meer,’ zei hij in het Spaans. ‘Wat?’ zei Miriam. Ze voelde haar gezicht van binnenuit warm worden. Nu niet! sprak ze zichzelf toe. ‘Ze hebben gebeld. Van de film. Het wordt te laat. El rodaje no ha terminado todavia.’ ‘Wat?’ zei ze opnieuw, dit keer omdat ze de laatste zin niet verstond.

‘Rodaje.’ Juan maakte een draaiende beweging met zijn rechterhand alsof hij een filmcamera bediende.

‘Ah, si.’ Ze glimlachte naar Juan, die zijn schouders ophaalde alsof hij er ook niets aan kon doen. Daarna wees hij op de koffie met cognac. ‘Van het huis,’ zei hij. ‘Dank je wel.’ Ze voelde een nieuwe warmtegolf naar haar wangen stijgen. Juan knikte haar toe en maakte aanstalten te vertrekken. ‘Waar zijn ze aan het fi lmen?’ vroeg Miriam voor ze er erg in had. Juan liet het blaadje zakken waarop hij de koffi e met cognac had gebracht en keek om zich heen alsof hij op het punt stond zeer vertrouwelijke informatie te verstrekken. Maar de eetzaal was vrijwel verlaten, ook het Deense echtpaar stond juist op van tafel. ‘Overal,’ zei hij. ‘Una gran produccion Americana. Op het strand van Chipiona. Maar ook in El Puerto de Santa Maria, in San Fernando, in Jerez, in Conil, in Caños de la Mecca, Barbate, Vejer de la Frontera. Overal. Los Americanos...’ Hij maakte een gebaar met duim en middelvinger dat Miriam duidelijk moest maken dat het de Amerikanen niet aan dollars ontbrak. Ze keek naar buiten. Het was al bijna donker en de kleur van de zee was van blauw in zwart veranderd. Aan de overzijde van de baai zwiepte de lichtbundel van een vuurtoren over het water.

‘Waar filmen ze morgen?’ vroeg Miriam. Ze keek Juan bij deze vraag recht in de ogen. Gedurende een paar tellen staarde hij haar aan, toen verscheen er een brede grijns op zijn gezicht. ‘Dat weet ik niet,’ zei hij. ‘Maar daar kan ik wel achter komen.’ Het was deze avond in haar eentje in de eetzaal die Miriam later altijd wegliet uit de verslagen aan haar beste vriendinnen over haar verblijf in Sanlúcar.

3

OP HAAR HOTELKAMER had ze zich nog maar net op bed laten vallen toen haar mobieltje ging. Ze kon zich niet herinneren wanneer ze het had aangezet. In de lift misschien? Ja, voor het eerst tijdens haar verblijf in het Reina Cristina had ze de lift genomen hoewel haar kamer zich op de eerste verdieping bevond. Pas op het moment dat zij van tafel was opgestaan had zij gemerkt wat de whisky, de twee karaff en wijn en de koffie met cognac in hoofd en lichaam hadden aangericht. Met een schaapachtige glimlach op haar gezicht was het haar zo goed en zo kwaad gelukt in één rechte lijn de deuren van de eetzaal te bereiken. Maar de trap naar de eerste verdieping was te hoog gegrepen geweest. Het duurde even voor ze haar steeds luider en indringender rondzingende mobieltje tussen de spulletjes in haar strandtas gevonden had. ‘Hallo?’ Haar stem klonk anders dan anders, realiseerde ze zich, zwaar en hees tegelijk, als de stem van iemand die net wakker wordt, of nog eerder als de stem van iemand die al dagenlang helemaal niets heeft gezegd. ‘Miriam?...’

‘Ja, met mij!’ zei ze nu veel te luid en veel te vrolijk. Met haar vingertoppen wreef ze hard over haar voorhoofd, maar de kamer was begonnen te draaien. Ze probeerde zich op één punt te concentreren, en kwam als vanzelf uit op de ingelijste reproductie van een vissersbootje op het strand dat boven de televisie hing. Maar ook het vissersbootje weigerde stil te blijven liggen. In haar oor hoorde ze haar man in Amsterdam een diepe zucht slaken. ‘Waarom heb je niet gebeld?’ vroeg hij. ‘Had ik moeten bellen dan?’ Haar stem had ze nu enigszins onder controle, het antwoord was alleen niet het juiste antwoord, wist zij op hetzelfde ogenblik dat het uit haar mond ontsnapte — te veel in de verdediging, alsof ze zich ergens voor zou moeten verantwoorden. Er klonk opnieuw een zucht. ‘Miriam, ik wil je niet...’ Bernhard Wenger liet een stilte vallen, alsof hij naar woorden zocht. In de loop van haar tienjarig huwelijk was zij aan deze stiltes gewend geraakt. In de stiltes bleven bepaalde dingen in de lucht hangen, werden niet hardop uitgesproken. Het idee was dat je de niet-afgemaakte zin in gedachten afmaakte. Ze hees zich overeind in de kussens en zette haar tanden met kracht in haar onderlip, in een poging het draaien te stoppen. ‘Ben...’ zei ze. ‘Ik stond op het punt om te gaan slapen.’ ‘Heb je ons bericht dan niet gehoord?’

Miriam wist dat ze nu ‘Welk bericht?’ moest zeggen, maar ze zei niets. ‘Alex en Sarah hebben je gebeld,’ vervolgde haar man na een ongemakkelijke stilte waarin zij op de achtergrond het geluid van een televisie meende te horen, ‘om je te vragen of je hun vanavond welterusten wilde wensen.’ ‘Oké, geef ze maar,’ zei Miriam snel.

‘Weet je wel hoe laat het is? Ze zijn allang naar bed, Miriam. Ik heb ze extra lang laten opblijven, omdat ik niet kon geloven dat je niet zou bellen.’ Op het digitale klokje van de tv zag ze de tijd: 22.25. De cognac brandde onder in haar slokdarm en begon langzaam naar boven te kruipen. Ze sloeg haar benen over de rand van het bed en ging zitten, maar deed dit iets te enthousiast. Een golf misselijkheid deed de tranen in haar ogen springen. ‘Ben...’ bracht ze uit.

‘Miriam? Wat is er?’ Hij moest iets in haar stem gehoord hebben, want hij klonk plotseling bezorgd. ‘Ik... ik ben dronken, Ben.’ De waarheid luchtte haar op, ze voelde zelfs de cognac terugglijden naar haar maag. ‘Ik was even misselijk, maar het gaat wel weer...’ Ze hoorde haar man diep ademhalen. ‘Gaat het wel goed met je, Miriam? Wil je naar huis komen? Ben je daar niet te alleen?’ Ze sloot haar ogen. Gedurende vijf seconden zag ze haar huis voor zich: de versleten bank waarop Ben op ditzelfde moment waarschijnlijk zat te bellen, de bank die Miriam al jaren wilde vervangen, maar waar nooit geld voor was — en na dit reisje naar Sanlúcar nog minder. In gedachten liep ze langs de keuken, en daarna de trap op naar de kamer waar haar beide kinderen lagen te slapen. Ze opende de deur op een kier en keek naar binnen. Alex lag zoals altijd met zijn lakens en dekens helemaal om zich heen gerold dwars over zijn bed, van Sarah was alleen haar hoofd op het kussen te zien, en daarnaast het kleinere kopje van Bert, haar knuff el. Volgens Miriam was Bert een kangoeroe, maar Sarah wilde niet van het idee wijken dat hij een jonge eekhoorn voorstelde. ‘Hoe gaat het met jou, Ben?’ vroeg ze. ‘Red je het een beetje?’ Ze redeneerde dat ze door zelf een vraag te stellen van het beantwoorden van vragen af kon komen — althans voorlopig. ‘Ja, het gaat,’ zei hij. ‘Het gaat ook niet om mij, het gaat —’

‘Zenuwachtig?’ kapte ze hem af. Ze wist allang waar het om ging, maar ze haatte het wanneer hij zich zogenaamd wegcijferde en via de kinderen op haar gevoel probeerde te spelen. ‘Over zondag?’ Aanstaande zondag was de première van Bens nieuwe speelfi lm, waar hij als regisseur en scenarioschrijver drie volle jaren aan had gewerkt. Drie jaar geleden had Miriam de eerste versie van het scenario gelezen, en daarna ook de tweede, de derde, de vierde en de vijfde versie. Ze was aanwezig geweest bij een aantal draaidagen, en vervolgens bij de eerste vertoning van de ruwe montage. Er waren nog meer vertoningen gevolgd, scènes sneuvelden, volgordes werden veranderd, er kwam muziek bij... Naderhand kon Miriam niet meer reconstrueren wanneer het precies was gebeurd, er was geen duidelijk aanwijsbaar punt in al deze verschillende stadia, maar ergens tijdens het hele proces had zij haar interesse verloren. En niet alleen haar interesse. Ook haar geloof in de goede afloop. Er waren dagen dat zij het heel helder voor zich zag: haar man die haar na het doorlezen van de zoveelste scenarioversie, na het bijwonen van weer een voorvertoning, vroeg wat zij ervan vond. En hoe zij het toen had kunnen zeggen... dat het niks was, dat hij het hele ding moest afblazen en misschien met iets anders moest beginnen. Maar zij had het moment voorbij laten gaan. Zij had niets gezegd. Zij had net zolang haar mond gehouden tot het te laat was. Wat vind je ervan? was hij blijven vragen. Is het niet een stuk opgeknapt nu Alice toch teruggaat naar haar ouders? En dan antwoordde zij dat het personage Alice er alleen maar sterker door werd. Alice was een vrouw die in haar jeugd was misbruikt. Door wie bleef lang onduidelijk. Wat Miriam betreft kon Alice zich in een ravijn storten, ze zou er in elk geval geen traan om laten. ‘Nee, zenuwachtig niet,’ zei haar man. ‘Het is altijd datzelfde rare gevoel. Dat je zelf eigenlijk het best weet of iets wat je gemaakt hebt goed is of niet. Maar dat je op zo’n premièreavond toch heel beleefd moet blijven luisteren naar al die meningen van anderen. Snap je?’ ‘Natuurlijk. Dat is meestal zo.’

Het bleef even stil, toen zei Ben: ‘Weet je dat ik het einde veranderd heb?’ Miriam kreeg een steek in haar hart, gevolgd door een gevoel alsof iemand stoeptegels op haar borst probeerde te leggen. ‘Ja...’ bracht ze uit. Ben zette uiteen hoe hij de oorspronkelijk laatste scène, waarin Alice bij haar ouders aanbelt, naar voren had gehaald, waardoor het in het midden bleef of er sprake was van een verzoening. ‘Het einde is nu die andere scène, weet je nog wel, dat ze met haar zoontje in het park zit. Zo laat je veel meer aan de toeschouwer over.’ ‘Ja,’ zei Miriam. Ze voelde hoe haar oogleden zakten, nog even en het mobieltje zou uit haar hand glijden, en zijzelf wegzinken in een diep en droomloos coma. De kamer draaide minder, althans langzamer. ‘Je klinkt niet erg enthousiast,’ zei Ben. ‘Ik ben doodop. Laten we morgen bellen.’

Er viel opnieuw een stilte. Ze probeerde overeind te komen, maar liet zich toen weer terugvallen in de kussens. ‘Ik mis je, Miriam.’

Ze beet hard op haar onderlip. Ze haalde diep adem en daarna zei ze: ‘Ik mis jou ook, Ben.’ ‘Nee, echt. Ik denk de hele tijd aan zondag. Als ik je van het vliegveld kom halen. Aan het moment dat je door die glazen schuifdeuren komt, de kinderen die naar je toe rennen... Begrijp me goed, ik wil niet... Ik wil niet dat je denkt dat ik het je niet zou gunnen of zo, dat jij nu daar bent. Maar... het is gewoon raar in huis zonder jou. Ik bedoel, de eerste dagen waren ook raar, maar toen had het nog iets nieuws, iets ongewoons. Maar sinds gisteren is het alleen maar raar.’ Ze wilde het gesprek over een andere boeg gooien. Nog liever wilde ze het beëindigen, ze wist alleen niet hoe. Wanneer Ben op de sentimentele toer ging had hij meestal wat te veel gedronken, maar zijn stem klonk normaal. Zelf kende ze het ‘rare’ gevoel ook. De eerste paar dagen in Sanlúcar was alles nieuw en spannend geweest, zelfs het alleen eten. Maar sinds gisteren had de nieuwigheid het veld geruimd voor een onbehaaglijk gevoel van misplaatstheid. De dingen werden gewoner, voorspelbaarder, maar niet vertrouwder — het was als een te dure jas die zij eigenlijk niet had willen hebben, en waar na een dag ook nog een vlek op kwam. ‘Ja, ik heb dat ook wel een beetje,’ zei ze. ‘Het is vreemd om hier zo zonder jullie rond te lopen. Zonder jou...’ ‘Weet je wat ik zat te denken,’ zei Ben, die niet echt leek te hebben gehoord wat zij had gezegd, maar kennelijk zijn eigen gedachtegang was blijven volgen, ‘komende zondag bij de première, dan is er natuurlijk allemaal gedoe van tevoren, nou je kent het wel. Maar ik dacht, als we eerst met z’n tweeën wat gaan eten. Bij die Italiaan in de Jordaan, dacht ik. Alleen wij met z’n tweeën.’ Bij het horen van het woord ‘première’ voelde ze een nieuwe steek in haar hartstreek. Vroeger, tien jaar geleden, had zij altijd vol spanning naar premières uitgekeken, maar de laatste tijd ervoer ze ze als een pure bezoeking — de mensen na afloop vooral, de glazen in hun hand, en hun meningen over wat hun zojuist was voorgeschoteld.

De première van Bernhard Wengers nieuwe speelfilm zou plaatsvinden in een bioscoop in het westelijk havengebied die zich specialiseerde in films van Nederlandse bodem en het soort ‘verantwoorde’ kinderfilms van Deense of Noorse makelij waar je kinderen alleen naartoe kreeg wanneer je ze ertoe dwong. Via een ondoorzichtig systeem van overheidssteun mochten de Nederlandse films er minimaal acht weken blijven draaien, ook al zat er in al die acht weken geen hond in de zaal. Miriam herinnerde zich de keer dat ze in deze zelfde bioscoop naar de première van een documentaire van een vriend van Ben was gegaan en er welgeteld zes mensen in de zaal hadden gezeten. Zes! Waar de documentaire over ging wist zij niet meer, iets over grote gezinnen in achterstandswijken, stond haar vaag bij. Hoe dan ook, het was onmogelijk geweest je op de beelden te concentreren, omdat je je gedurende de volle anderhalf uur die de documentaire duurde veel te bewust was van de leegte van de je omringende zaal. Het was als een verjaardag waar helemaal niemand komt, en waar de salades in hun schalen liggen te verpieteren en de kratten bier onaangeroerd onder de hapjestafel blijven staan. Het pleitte voor de documentairemaker dat hij er zelf om had kunnen lachen. Na afloop bestelde hij drankjes aan de bar en speelde in z’n eentje alsof hij in een volle foyer vragen van journalisten moest beantwoorden. Maar Ben had het alleen nog maar erger gemaakt door eerst te informeren of er niet op de publiciteitscampagne was beknibbeld, en vervolgens in een lange, humorloze tirade af te geven op ‘Hollywood’ en domme mensen die liever naar voetbal of suff e spelletjesshows kijken in plaats van ‘met hun luie reet van de bank af te komen’ om naar iets te gaan kijken wat wel ‘echt kwaliteit’ heeft. Miriam had hem met blikken en subtiele signalen te verstaan proberen te geven dat dit misschien niet het juiste moment was om een schuldige voor de geringe publieke belangstelling aan te wijzen, maar Ben had toen al zijn vijfde biertje besteld en was niet meer te stuiten geweest. De naam Vincent van Gogh viel, en vervolgens ging het in één moeite door over de miskenning, het afgesneden oor en het inmiddels aan hem gewijde Van Gogh Museum. Het was voor het eerst dat Miriam haar man ervan had verdacht dat hij in zijn hart blij was met het fi asco van zijn vriend. Dat juist in de dingen die niet genoemd werden — de ten minste nog halfvolle zaal, deze zelfde zaal!, bij de première van zijn vorige film een halfjaar eerder — het venijn verscholen lag. Er zat iets in de toon van zijn stem wat haar deed denken aan de toon die een gezonde tegen een zieke aanslaat — behulpzaam maar betuttelend, troostend maar daarom des te neerbuigender. ‘Miriam?’

Ze schrok wakker uit haar overpeinzingen — of misschien had ze ook wel echt geslapen. ‘Ja?’ zei ze. ‘Je hebt nog niet gezegd of het jou ook een leuk idee lijkt.’ Het Italiaanse restaurant, alleen Ben en zij, met z’n tweeën. ‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘Ik verheug me erop.’ ‘Miriam?’ vroeg haar man na opnieuw een korte stilte. ‘Ben je daar echt niet te alleen? Ik bedoel, spreek je nog weleens iemand? Heb je vrienden gemaakt?’ Ze was plotseling klaarwakker, het lukte haar zelfs om rechtop in de kussens te gaan zitten. Weet je wie hier ook is? Als er een moment was, dan was dit dat moment. Bruce Kennedy — ze kon de naam heel achteloos laten vallen, ze hoefde niet eens uit te wijden over het korte gesprek dat zij bij de gebakken eieren hadden gevoerd. Maar het moment ging voorbij en ze zei niets. Het volgende ogenblik namen ze afscheid, waarbij Miriam beloofde dat ze morgen meteen na schooltijd de kinderen zou bellen.

ZE KON NADERHAND niet meer achterhalen waar zij wakker van was geworden, door de openstaande balkondeuren viel het licht uit de lantaarns die bij het zwembad stonden op het plafond. Haar hart bonsde zwaar in haar borst, haar lippen waren droog en gebarsten en deden pijn toen ze er met haar tong langsging. Ze sloeg haar benen uit bed en ging op de rand zitten. Kreunend kwam ze overeind. Halverwege het bed en het balkon keerde ze huiverend terug om het laken om zich heen te slaan. De balkontegels voelden koud aan onder haar blote voeten. Hij zat op het trapje van de duikplank, het grootste deel van zijn lichaam buiten het zwakke lantaarnschijnsel, het gloeiende puntje van een sigaret lichtte op in zijn verder in duisternis gehulde gezicht. Wanneer hij op zou kijken zou hij haar zien: een naakte vrouw gewikkeld in een wit laken. Ze wist niet of ze wilde dat hij op zou kijken. Ze wist niet of het in haar voordeel zou werken als hij haar in het witte laken zou zien, of dat Bruce Kennedy de conclusie zou kunnen trekken dat hij met een zwaar overspannen nymfomane vrouw van middelbare leeftijd van doen had. Snel deed ze een stapje naar achteren, ze stond nu met één been in de kamer en één been op het balkon, maar buiten het licht van de lantaarns. Toen stond hij op en gooide de sigaret weg. Het volgende ogenblik keek hij naar boven. Ze kon zijn gezicht niet zien. Maar ze wist zeker dat hij keek. En zonder enige twijfel naar haar balkon. Ze bleef doodstil staan, ze voelde zich warm worden, alsof ze over haar hele lichaam bloosde. Zag hij haar ook? Zag hij een in een wit laken gehulde vrouw? Of zag hij alleen maar een wit laken? Achteraf wist ze zeker dat ze haar ogen maar een paar tellen had dichtgeknepen. Toen ze ze weer opende was Bruce Kennedy verdwenen.


En nu rennen naar de boekwinkel voor het hele verhaal!


Weer terug?