Mhihihihihi - Top Gear

07-01-2006 Met dank aan: Topgear Magazine


Herman Koch - Burgerlijk


Lang geleden reed ik op een motorfiets. Dit was in de tijd dat auto's nog burgerlijk waren. Gezinnen reden in auto's, vaders met een zijscheiding in hun al dunner wordende haar zaten achter het stuur - in een auto wilde je niet dood gevonden worden.

Motorrijders waren vrij, ze reden van kust naar kust onder een brandende zon, onwaarschijnlijke rotsformaties dienden hun tot achtergrond. Rijden op een motorfiets was gevaarlijk, zo wist iedereen. Mijn eigen vader had vroeger, ver voor mijn geboorte, op een motorfiets gereden. Wanneer mijn moeder niet keek, stroopte hij soms zijn rechterbroekspijp op om mij het litteken op zijn knie te laten zien. Iets met een val was het, een losgeschoten zuiger, en een knie waarvan de huid in een andere kleur weer was aangegroeid.

Op mijn zestiende vertrok ik met een vriend op twee brommers - een Mobylette en een Tomos - naar Italië. De wind trok aan ons haar: een helm was door de zich overal mee bemoeiende burgermaatschappij nog niet verplicht gesteld. Met de ogen samengeknepen tegen de altijd recht in ons gezicht schijnende zon reden wij niet op brommers maar op motoren. Een motor was de logische volgende stap. Het was alleen een leeftijdskwestie, een burgerlijk bestuur, waarvan de leden er net zo uitzagen als de vaders met zijscheiding, verbood het zestienjarigen om op een echte motor te rijden.

Een maand voordat ik achttien werd kocht ik mijn eerste motorfiets, een zwarte Maico uit 1950, een tweedehands model met een oogverblindende voorvork en een dito zweefzadel. Ik zat in de laatste klas van de middelbare school en was de enige leerling met een motor. Burgerlijke leerkrachten parkeerden hun lelijke Opeltjes en Fordjes in de daarvoor bestemde parkeervakken voor het schoolgebouw. Omdat een motor niet op de stoep mocht staan, zette ik de Maico middenin zo'n parkeervak, waardoor de Opeltjes en Fordjes nog lelijker werden. De halve school drukte de neuzen tegen de beslagen ramen om de motorfiets te kunnen zien - ook meisjes. Ik werd bij de rector geroepen. Of ik de motorfiets op de stoep wilde parkeren. Maar dat is bij de wet verboden, wierp ik tegen. De burgerlijke wetgeving, wilde ik er aan toevoegen, maar ik deed er nog net op tijd het zwijgen toe. Dezelfde burgerlijke wetgeving die destijds ook de helm voor motorrijders nog niet verplicht had gesteld, waardoor mijn haar tijdens de korte rit van huis naar school vanzelf in model werd geblazen en scherp contrasteerde met de lelijke kale kop van de rector.

Naar feestjes wilden er wel meisjes bij mij achterop. Na de eerste bocht sloegen ze hun armen om mijn middel. Op de terugweg deden ze dit doorgaans al voor de eerste bocht. Met dezelfde vriend waarmee ik destijds Italië net niet had gehaald, vertrok ik nu voor de eerste grote reizen naar Spanje en Noord-Afrika. Andere motor-rijders, die ons niet hadden gezien toen we nog bromfietsen bestuurden, staken nu hun hand naar ons op - en uiteraard groetten wij terug. In de files, die wij met gemak via de vluchtstrook voorbijzoefden, stonden uitsluitend lelijke auto's met zijscheidingen. En in de vrijwel verlaten dorpen op de Spaanse hoogvlakten werden buitenspelende kinderen door hun moeders naar binnen geroepen, en liep alleen het enige echte-mannencafé op het dorpsplein in zijn geheel uit om ons na gedronken biertjes uit te zwaaien.

Er waren in die gelukkige valhelmloze tijden sowieso nog niet zoveel motorfietsen op de weg. Het groeten met het opsteken van de hand bleef beperkt tot eens per 200 kilometer. Dat kleefde er namelijk ook aan het motorrijden: dat je tot een heel kleine minderheid behoorde, zoals linkshandigen of anders geaarden. Met het verschijnen van steeds grotere aantallen motorrijders ging dat gevoel een beetje verloren, en maakte plaats voor een zekere teleurstelling - zoals bij een bandje dat je nog in een achterafzaaltje hebt horen spelen en dat nu opeens volle stadions trekt. Het werd kortom tijd om het zinkende schip te verlaten. Toevalligerwijs kwamen er net in die tijd steeds minder burgerlijke auto's op de markt. Op mijn 38ste haalde ik mijn rijbewijs. Vanuit mijn warme, hoge plek achter het stuur kijk ik vandaag de dag enigszins meewarig naar mijn voormalige collega's wanneer ze de file rechts of door het midden inhalen - en zo waarschijnlijk eerder thuis zijn dan ik. Groeten doen ze elkaar al helemaal niet meer, ze zouden het stuur dan vaker moeten loslaten dan vasthouden. Maar er is ook nog iets anders. De laatste jaren zijn de motorrijders sterk in leeftijd gestegen en flirten vaak openlijk met een Village People-achtig uiterlijk.

Soms zie je een stoet van wel honderd motorrijders "op toertocht" zich als een lint over de dijken en langs de schorren en slikken slingeren. Daar was het toch nooit om begonnen, denk ik dan. Zelf vind ik het inmiddels niet meer zo erg om ook een beetje burgerlijk te zijn, lekker in mijn eentje in mijn best wel coole auto. Maar wie dertig jaar geleden had durven voorspellen dat de burgerlijkheid zich uiteindelijk ook het motorrijden zou toe-eigenen, was destijds voor gek versleten.


Herman Koch


Weer terug?