Mhihihihihi - Top Gear

26-11-2006 Met dank aan: Topgear Magazine


Herman Koch - Niet thuis vertellen


De vader van Onno W. had een Porsche. Het was een donkerrood model en je kon hem al van zes blokken ver horen aankomen, tot hij tenslotte het smalle straatje voor de Eerste Amsterdamse Montessorischool indraaide. Er waren geen andere ouders met vergelijkbare auto’s. Wanneer de Porsche aan de stoeprand voor het schoolplein tot stilstand kwam, dromden de leerlingen om de auto heen, zoals je vandaag de dag om de etappe-winnaar van Parijs-Dakar heen dromt. Het waren voornamelijk jongens die de auto even met hun vingertoppen aan wilden raken. De paar meisjes die met open mond op eerbiedige afstand bleven staan, droomden toen al van een man met zo’n auto.

Ik denk echter niet dat de vader van Onno W. ook de man was die deze dromen bevolkte. Hij droeg weliswaar altijd een zonnebril, maar verder was hij tamelijk ‘gewoon’ - niet lelijk of onooglijk, nee, dat zou te veel van het goede zijn, maar wel honderd procent gewoon: je draaide je hoofd om naar de auto, niet naar de bestuurder. Jaloerse mensen beweren vaak dat ‘gewone’ mannen met mooie auto’s wel van alles te compenseren zullen hebben, maar dat cliché is al lang en breed achterhaald. De gewone man probeert geen indruk te maken, hij maakt indruk: door alleen al met de sleuteltjes van de mooie auto te spelen, laat hij de geïnteresseerde vrouwen weten dat hij een survivor is, een overlever met een succesverhaal. Als survivor is hij waarschijnlijk beter in staat om sterk nageslacht te produceren en zo het voortbestaan van de soort beter te garanderen dan de bestuurder van een Fiat Punto.

Mijn positie in deze was een bijzondere. Omdat ik Onno W.’s beste vriend was, mocht ik meer dan eens op de achterbank van de Porsche plaatsnemen - de achterbank die te klein was voor een volwassene, maar ruim genoeg voor een jongen van acht. Door het minuscule ovalen achterruitje zag ik de meisjes giechelen - maar diep in mijn hart wist ik toen al waarom ze giechelden, en dus ook hoe de wereld in elkaar zat. Ik wist in elk geval dat ik later als ik groot was niet de verkeerde auto moest kopen, dat ik geen twijfels moest zaaien over mijn vermogen tot overleven en vooral het voorbestaan van de soort niet in gevaar moest brengen. Op de eerste Grand Prix in Zandvoort waar hij ons mee naartoe nam, werd Onno’s vader overal als een oude bekende begroet. Onno en ik kregen een badge met onze naam erop. Zo mochten we ook in de pits komen, waar we aan de coureurs werden voorgesteld. ‘This is Herman, a friend of my son’, zei zijn vader. Jim Clark drukte mij de hand. ‘You like going fast?’ vroeg hij met een brede grijns. Ik knikte heftig - ik was acht, mijn kennis van het Engels was beperkt, maar ‘going fast’ verstond ik zonder woordenboek.

Op een mooie zondagmiddag - er was die dag geen wedstrijd - zou mijn wens in vervulling gaan. Onno’s vader kocht een kaartje voor een uur lang ‘vrije’ rondjes over het circuit. We gingen om de beurt - ik mocht eerst, Onno moest in de pits wachten. Voor het eerst zat ik niet achterin, maar in de passagiersstoel van de Porsche. Vlak voor de Tarzanbocht liep de teller terug van 170 naar 130. Voorbij de bocht begon het pas echt. Ik herinner me vooral hoe dicht de Porsche langs de ‘berm’ scheurde, dat hij eigenlijk nooit in het midden van de baan reed. Het duingras spoot langs mijn portierraampje als in een versneld afgedraaide film. Het gebeurde al in de derde bocht: eerst kwam het duingras zo dichtbij dat je het langs de lak van de auto kon horen strijken, het volgende moment was er helemaal geen duingras meer en draaiden wij in het rond. Toen de Porsche eindelijk tot stilstand kwam, wees de neus in de richting waar wij zojuist vandaan waren gekomen. Achter de duinen kon je de vlaggetjes boven de pits zien wapperen. Onno’s vader had zijn zonnebril op zijn voorhoofd geschoven. Op het voorhoofd zelf stonden druppeltjes. ‘Pffft,’ zei hij, zonder mij aan te kijken. In een rustig tempo reden wij terug naar de pits. Hij zette de motor af en keek mij aan, de zonnebril inmiddels weer voor zijn ogen. ‘Ik hoop dat ik erop kan rekenen dat je dit niet thuis aan je vader en moeder vertelt’, zei hij. Ik schudde heftig mijn hoofd. Natuurlijk kon hij daar op rekenen! Tot op de dag van vandaag heb ik woord gehouden. Onno rende al naar ons toe. ‘Mag ik? Mag ik?’ riep hij. Zijn vader opende het portier en stapte uit. ‘Vandaag niet,’ zei hij.

Jaren later moest ik aan deze zondagmiddag op het circuit van Zandvoort denken toen ik met mijn eigen zoon P., die toen vijf was, voor het eerst een nieuw aangeschafte auto uit ging proberen. Om geen sluikreclame te maken zal ik het merk niet noemen. Wel was het het soort auto waarvan het interessant is te weten hoe hard hij eigenlijk kan. ‘Zullen we eens kijken hoe hard hij kan?’ vroeg ik aan P. ‘Jaaa!...’ De vierbaanssnelweg was niet erg druk op dit stukje. Ik trapte het gaspedaal in tot op de bodem, het voelde als een vliegtuig dat eindelijk uit de verkeerstoren te horen heeft gekregen dat de startbaan vrij is.

‘Misschien is het beter als je dit straks niet thuis vertelt,’ zei ik met mijn ogen strak op de teller, die inmiddels een snelheid aanwees die door geen flitspaal meer gemeten kon worden. P. schudde heftig zijn hoofd. ‘Natuurlijk niet!’ zei hij.


Herman Koch


Weer terug?