Mhihihihihi - 2006
Schrijver in de polder BN De Stem 03-06-2006


Het is niet dat Herman Koch (52) de stad ontvlucht. Amsterdam is zijn biotoop. Maar Graauw ook. Een dijkhuisje in de polder. - „Ik ben hier niet op vakantie, ik woon en leef hier in Zeeuws-Vlaanderen, net als in Amsterdam.“ Mijmeringen tegen het decor van een akker vol vlas, over Jiskefet, schrijverschap en Zeeuws-Vlaanderen.

Jos, uit Debiteuren Crediteuren, herleeft aan de Graauwsedijk. Het kantoorpersonage dat met Edgar, Storm en juffrouw Jannie zo veel Nederlanders aan het lachen bracht, zit in zijn systeem. Herman Koch tovert het zo tevoorschijn. Het lijzige toontje – ‘het moet langzaam’ – en dat lachje, dat zich trouwens ook in neutrale stand al aftekent op zijn gezicht. Zo zie je hem als kantoorgenoot Edgar weer zo’n onnavolgbare anecdote opdissen. „Waren we dus op de kermis in Hulst. En wat denk je? Hihi. Was daar een kraam, daar hadden ze toch van die joekels – geeft met duim en wijsvinger formaat tennisbal aan – van brwasten. En daar kom je dan hier over de dijk mee aanzetten. Hihihi.“ Het trucje is: er zit minstens iets volledig onverstaanbaars tussen, het gaat nergens over, maar je vertelt het lachend, alsof er iets grappigs komt, zodat je toehoorder al op voorhand in een deuk ligt. Het is meligheid tussen mensen, en daarvoor bleek het kantoor ‘de ultieme setting’ te zijn. „Weet je dat we eerst, toen we wel al de dialogen hadden, maar nog geen decor, iets heel anders in gedachten hadden? Het zou zich afspelen tussen vertegenwoordigers die elkaar steeds treffen in een Van der Valk-hotel. Maar daar zijn we vanaf gestapt. We bedachten dat het er zo aan toe gaat tussen mensen op een kantoor die niet al te veel te doen hebben.“ Hij rakelt het met zichtbaar genoegen op. Maar net zo makkelijk stapt hij weer uit de rol van Jos en wordt hij de Amsterdamse burger Herman Koch die ‘het’ heeft gevonden in Graauw. ‘Het’ ligt aan zijn voeten. Achter het terras met de tafeltennistafel, waarop de kat klaaglijk zit te miauwen dat hij nat wordt en naar binnen wil, strekt de polder zich uit tot aan de volgende dijk met populieren. Het is druilerig vandaag, maar binnenkort zal het vlas er uitbundig bloeien. Het schouwspel is het antwoord op de vraag waarom hij hier zit. „Die ruimte, die vergezichten. Mij moet je niet in een bos neerzetten. De Veluwe of zo, da’s niks voor mij. Ik wil een plek waar je ver kunt kijken, of het nou over water is, of over land.“ „Die drang heb ik altijd gehad. Ja, ik ben een stadskind. Het is ook niet zo dat ik lawaai of drukte wil ontvluchten als ik hier naartoe kom, of dat de stad me benauwt, maar af en toe heb ik die ruimte nodig.“ „Het is eigenlijk heel prettig, zeg maar een luxe, dat het naast elkaar bestaat. We gaan ook niet naar ons vakantiehuisje. Ik leef op twee plekken, wat makkelijk kan omdat ik werk heb dat ik mee kan nemen. Soms rij ik zelfs op één dag heen en weer. Het is toch tweeëneenhalf uur rijden, zeggen ze dan, maar ik zou geen tweede huis zoeken op een half uur van Amsterdam. Je moet het gevoel hebben dat je echt ergens anders bent.“

Zeeuws-Vlaanderen is ver genoeg. Niet toevallig is het die uithoek van Nederland geworden. Al een tijdje zat de familie Koch te dubben wat ze zouden doen – af en toe een huis huren om er eens uit te zijn, of er een kopen – toen een kleine negen jaar geleden zijn oog viel op een advertentie: huisje te koop in Graauw, Zeeuws-Vlaanderen. Prompt rinkelde er een prettig belletje: die streek kende hij nog van vakanties met zijn ouders in Retranchement en later van logeerpartijen bij ouders van vrienden op de middelbare school die een huis hadden in Terhofstede bij Retranchement. Aangenaam jeugdsentiment. „Dit oostelijke deel kende ik minder, maar dat bleek geen enkel bezwaar. Het is hier nog leuker, omdat er geen toerisme is. Dat zoek ik niet. Nogmaals: het is geen vakantie. En je hoeft ook niet met honderd Duitsers in de supermarkt te staan, hè. Hier merk je zelfs in augustus niet dat het vakantietijd is.“ „De mensen zijn ook gezellig. Ik zou niet kunnen aarden in een of andere zwarte kousengemeenschap, maar daar is hier geen sprake van. Zo rond de middag zitten ze in Hulst niet aan de thee, maar aan het bier of de borrel. Zo heb ik het graag. Ja, we zijn wel wat meer op Hulst gericht dan op Graauw. In Hulst is toch meer te doen, het heeft een heel eigen sfeer. Mooie terrassen ook. Ik geloof dat ze achtste staan in een landelijke top dertig van terrassen. Leuke cafés en restaurants. Er zijn er een paar waar we zo vaak komen dat ze ons wel kennen als vaste gasten.“ Dat Herman Koch met zijn Spaanse vrouw en hun elfjarige zoon minder in Graauw worden gesignaleerd, komt ook omdat ze het dorp uit getrokken zijn. Vijf jaar lang was een huisje in de Achtereindstraat hun tweede woning. „Maar er zat geen beetje tuin bij. Buiten had je niks. Al snel hadden we een oogje op dit huis, waar wel een ruime tuin aan zit. Als dat nou eens te koop komt, zeiden we, en het kwam te koop, drie jaar geleden.“

Hij kan zich geen betere ligging wensen. Ver genoeg van Amsterdam. Als de grote Spaanse familie van zijn vrouw eens overkomt, haalt hij ze meestal op in Brussel. Zo gepiept. „Die zijn dus vaker hier dan in Amsterdam, ook omdat de omgeving hun bevalt trouwens. En dan hebben we Vlaanderen als achterland, hè. Je bent hier sterk die kant op gericht. Of je er nou wel of niet heengaat, het ís er. Die aanwezigheid is belangrijk. Op een plek met Duitsland als achterland zou ik me toch minder thuisvoelen.“ En er is Knokke natuurlijk. „Dat is ook iets van vroeger. Ik heb nog foto’s waar ik op sta als zesjarig jongetje in een trapautootje. Als je zelf een kind hebt, herinner je je dat weer. Ik vind het een fascinerende plek. Die merkwaardige combinatie van lelijke architectuur en rijkdom. De Belgen zien er toch een tweede Cannes of St. Tropez in. Dat is niet helemaal gelukt, maar het is leuk, en je kunt er lekker eten.“ „Het is een rare plek, maar met een Schwung die je in Zeeland niet zo vindt. Behalve dan misschien in Hulst. Dat heeft ook een beetje dat internationale, wat weerspiegeld wordt in bijvoorbeeld modewinkels en restaurants. Dat er vaak iets te doen is, bevalt me ook wel. In Amsterdam word ik soms doodziek van die eeuwige, grote evenementen. Sail, de Gay Parade, noem maar op, maar hier kan ik het goed hebben. Het is allemaal kleinschaliger. Dan is er een festival, dan kermis. Een paar weken terug hadden we die autorally. Dan is het gezellig in Hulst en ik vind het ook leuk dat die auto’s dan hier door de polder scheuren. Ja, je schijnt mensen te hebben die daartegen protesteren. Dat begrijp ik niet. Mij zul je niet horen.“

„Nee, juist niet“, wijst hij beslist de suggestie af dat de Kochs aangetrokken zouden zijn door de allengs uitdijende kunstenaarskolonie in Graauw. „Dat hebben we in Amsterdam genoeg.“ Het is ook volkser vermaak dan dat van het klassieke Festival van Zeeuws-Vlaanderen dat hem aanspreekt. „Jammer dat het concert van Golden Earring in Graauw is afgeblazen, anders was ik er zeker bij geweest. En de mosselfeesten in Paal, daar ontbreken we ook niet. Ja, ik kom geregeld in In ’t zicht der Schelde, een geweldig café. En ken je dat restaurantje in een zijstraat in Paal, Kint en Co, mmm.“ Een paar keer stond de schrijver Herman Koch al op het podium van Porgy&Bess in Terneuzen. „Afgezien van het fraaie zicht op de scheepvaart en die ene straat met cafés heb ik weinig met Terneuzen, maar dat was leuk. Aardige entourage, aardige mensen. In Hulst ben ik al eens gevraagd voor zo’n avond met streekcultuur. Ik kon niet, maar anders zou ik best meedoen.“ „Het interesseert me wel. De geschiedenis van de streek. De Spaanse invloeden, die liniedijken, wat er in de Tweede Wereldoorlog hier gebeurde, en met de Watersnood. En de taal natuurlijk ook. De streektaal is over het algemeen geen probleem. Ik kan het goed verstaan en spreek het redelijk. In Jiskefet hadden we ook al eens Zeeuwse accenten, vooral door collega Michiel Romeijn, die Schouwse roots heeft.“ „Binnen Zeeuws-Vlaanderen zijn de verschillen in dialecten wel erg groot. Hulst zit dicht bij het ABN, maar Graauw? Dat is moeilijk te volgen, ook voor mensen uit Hulst, zeggen ze. Allicht heb ik iets met taal, hoe het klinkt en in elkaar zit. En ik heb interesse in mensen. Daarom wil ik ze verstaan. Als ik iemand niet goed begrijp, zeg ik: wat bedoel je? Al moet je dat ook weer niet om de haverklap zeggen. Mijn Spaanse vrouw verstaat die streektaal echt niet. Voor haar is het gewone Nederlands al moeilijk genoeg, dus zij ontloopt zulke gesprekken dan maar.“ De laatste versie van Het Groot Dictee die hij schreef, doet zelfs vermoeden dat Herman Koch een pietlut is op taalgebied, maar dat bestrijdt hij. „Welnee, zonder hulpmiddelen als woordenboeken zou ik in mijn eigen dictee zeker 25 fouten maken. Nee hoor, het is belangrijker wat je te zeggen hebt, dan dat je het foutloos doet.“

„Bijna alles wat ik doe, kan ook hier.“ Het is een verwijzing naar de toekomst: als zijn zoon ouder is, komt hij waarschijnlijk vaker naar Graauw. Nu al brengt hij er meer tijd door. Want in tv-studio’s wordt hij niet meer verwacht. Jiskefet is voorbij. Finito. „We hebben ook geen opvolger in petto. Na vijftien jaar was het genoeg, daar waren we het met z’n drieën over eens. Het wordt gewoon minder leuk. De inspiratie was er nog wel, maar het ging te makkelijk, werd te voorspelbaar.“ Zelf waren ze zo’n beetje de opvolgers van de iconen Van Koteb en De Bie. Schatplichtig is Jiskefet niet aan dit illustere duo, vindt Koch. „We zijn ermee opgegroeid en vonden ze natuurlijk goed, maar wat wij deden, mocht daar absoluut niet op lijken. Het mooiste compliment hebben we van Kees van Kooten zelf gekregen. ‘Wij dachten dat we naturel waren, maar als je die jongens van Jiskefet ziet, die zijn nog echter’, zei hij. Het verbaast me wel dat er na ons nog niks is gekomen. Koefnoen is soms heel leuk, maar dat zijn toch vooral imitators, en het gaat over de actualiteit. Da’s echt anders.“

Alle tijd om te schrijven. Herman Koch heeft vooral naam gemaakt met romans, waarvan er nu een – Odessa Star – zelfs wordt verfilmd. Niet in de laatste plaats in Graauw, waar hij, zeker nu Jiskefet niet meer in de weg zit, ‘lekker lang ongestoord’ kan doorwerken, rijpt een nieuw boek dat midden volgend jaar zal verschijnen. Vertel eens? Nee, we mogen alleen weten dat het zich afspeelt in een luxueus Amsterdams restaurant, ‘zo’n tent met veel pretenties waar je veel te veel betaalt’. „Zelf weet ik de verhaallijn ook nog niet precies. Ik werk niet zo systematisch, verwerk de dingen die ik meemaak terwijl ik schrijf soms nog in een boek. Wacht maar af.“

Zo’n schrijver die zichzelf al tikkend afzondert en opsluit, is hij bepaald niet. „Ik ga overal op af.“ En anders kan hij wel waargenomen worden in de polders die hij lopend of fietsend verkent. Voor fietstochten van honderd kilometer, tot in Vlaanderen toe, draait hij zijn hand niet om. „Ik ben zelfs al eens van Amsterdam naar Graauw gefietst. En ik was niet eens echt moe. Ik mag wel zeggen dat ik een goede conditie heb. Maar daarvoor ga ik dan ook om de andere dag hardlopen. Je moet er wat voor doen. En zeg nou zelf: hier rondlopen is geen straf.“

Jan Jansen


Weer terug?